Kersttafereel

Na een middag wandelen in het Bargerveen, met een vriendin die ik al een tijd niet gezien had, zijgt ze neer op een stoel, de tocht was iets te lang geweest, acht kilometer werd tien; de wollige panty – zeg nooit legging – wordt behoedzaam naar beneden gestroopt, als het vel van een gerookte worst en na de knokige knieën en de gewelfde kuiten, hier en daar verluchtigd met een blauw, opbollend randje spatader, als blauwe sporen in een Danish Blue van kaasboer Koekoek, worden de enkels aan het licht geëxposeerd, een wirwar van onderhuidse lijntjes en arceringen, een beetje als een afbeelding van een middeleeuwse landkaart, en vervolgens de voeten, met de mooist denkbare rode vlekjes aan de randen, daar waar de zware Meindls tegen het tere voetenvel hebben geduwd, door het vocht is het vel ribbelig geworden als een levend miniatuur wasbord, vertoont het blaasjes die je ook wel tegenkomt als je de huid van een stekelbaars onder de microscoop legt; onder de grote teen een wittig uitgeslagen, losse ribbel opkrullend donker vel, als een stukje binnenband dat een herfst en een winter in de zandbak heeft gelegen, verweerde restanten van oude blaren, ontstaan tijdens vakantiewandelingen in de uitgestrekte mergelgebieden in het zuiden des lands, en als je heel goed kijkt zie je een mengsel van ragfijn, scherp zand, bijna gistend veenvocht en minuscule, fijngemalen, donkerbruine kiezeldeeltjes, die de randen van de nagels in ontelbare tinten donkergrijs kleuren, een beetje zoals schuursel van paardentanden in dierenklinieken witte vloertegelvoegen kan doen vergrijzen, het roze van wekenoude, afbladderende nagellak wat tegen de achtergrond wegdrukkend zoals vochtkringen de ooit fraaiste bloemenprint van het behang kunnen doen vervagen; tussen de tenen kleine wolrafeltjes van de verantwoorde wandelsokken met speciaal verstevigde zooldelen, vaak in de kleuren rood en wit met aan de bovenkant van de sok een L of een R voor als je het helemaal niet meer weet, en dan de kleine teen, of beter daar waar vroeger een kleine teen zat, nu een bijna nagelloos uitsteeksel zoals in biologieboeken de gevreesde appendix werd afgebeeld, je jongenshart ging al te keer bij het erbij geleverde verhaal dat op verre scheepsreizen de koksmaat de taak van chirurgijn op zich nam en met het scherpste mes de zwerende uitstulping uit het mensenlijf opdolf, en dan, met niets ontziende krachtsinspanningen, worden beide ledematen opgeheven en zorgvuldig neergevlijd op de rand van een lage tafel en kan ik haar liefdevol een glas rode wijn aanreiken en de prijswinnende foto maken voor het familiealbum.

Klaas van der Meulen
 

Naar archief