Paardenkar

Vooral ’s zomers maak ik ritjes met de paardenkar. Kamperende gasten achterop, de kinderen beurtelings naast me op de bok en vaak buurman Jo erbij.
Paard Foekje inspannen (bestaan er mooiere namen? Eerst die zachte F, dan die rustgevende OE, afgesloten door een kloeke K en een wegglijdend appendixje). Een buurmeisje van vroeger heette Foekje, Foekje van der Zee, dochter van de melkboer. Vorig jaar nog stelde ik me voor aan een mevrouw die stralend haar voornaam Foekje noemde waarop ik haast nog stralender zei dat dat mijn favoriete meisjesnaam was waarop zij het toppunt van stralen bereikte, dat ik onnodig doofde door te vermelden dat mijn Friese merrie die naam ook draagt. Hoefschoenen aan, ja, je bent een moderne paardenman of niet; en dan, kalm stappend de Vijverbrinkenweg in; de in onze folder beloofde onthaasting begint nu op volle toeren.
Voorbij Groothuis tast ik af of de gasten behoefte hebben aan praatjes of dat ze verkiezen mijmerend te zwijgen. In het eerste geval zet ik Sleen op de kaart door de pluspunten van ons dorp te noemen, ik wijs op de hoogste kerktoren van Drenthe, de rust, de twee illegale wiettelers, het mooiste laantje in Sleen (achter het kerkhof), hoe de bijnaam ‘het sleutelgathuis’ verklaard kan worden, de uitmuntende patatkwaliteit, en wat de beste adresjes zijn voor graancirkels.
Onbegrijpelijke gezichten wanneer ik vertel dat Sleen geen graffiti kent, dat de uitheemse trapgevels van het voormalige gemeentehuis nog steeds niet in het Folliesboek staan, dat de Rabo door de fysiotherapeut is overgenomen, dat de plaatselijke brandweercommandant tevens vuurwerkdealer is, enz.
In zeker twee van de tien ritten hoor ik gasten (door zoons I en II soms liefdevol gassies genoemd) goedgeluimd praten over te koop staande huizen, over de beleefdheid van Slener pubers, over de hier geldende mores je fiets niet op slot te zetten, over de strak getrimde voortuinen en over fraaie geometrische patronen na het zaterdagse precisieharken daar waar geen trottoirs in het centrum van Sleen zijn.
Ver voor de Taarterie gaan we in draf, voor de kruising met de Groningerweg nemen we nog de speciaal voor ons geschoren linkerberm. Niks blikkerig hoefgekletter, een gedempte, regelmatige cadans van de rubber paardenschoenen. Als er kinderen meegaan, mogen ze de richting van de route bepalen door Foekje LINKS, RECHTS, SLALOM, etc. toe te roepen, commando’s die ze als geen ander paard onder de knie heeft. Als extra attractie poept ze, al dravend, een keer of vijf. Onderweg groet ik graag een paar oude vriendinnen.
De mooiste rit? Zonder twijfel was dat 3,6 jaar geleden, in oktober 2005. Als vracht had ik een gezin uit de Friese wouden, waarvan de vader een functie bij een beroemd orkest bekleedde, hij zette instrumenten klaar en boekte reizen naar Japan. In zijn vrije tijd tuinierde, dirigeerde en zong hij. In no time schepte ik op over ons koor in Sleen.
Samenstelling, repetities, overspelige koorleden, niets bleef onbesproken. Bij de uitwisseling van stukken op ons repertoire herkende ik het door hem genoemde Cantique de Jean Racine van Fauré, en voordat we er erg in hadden zongen we, eerst zacht maar allengs harder en uiteindelijk uit volle borst. Net als bij het koor, zong ik stiekem het begin van de bassen mee om bijna op tijd bij mijn tenorpartij in te zetten. Heerlijk! Kippenvel! En het mooiste was dat de kinderen (ik geef toe, ze waren ook nog wel erg jong) en zijn vrouw het helemaal niet raar vonden. Ik geloof dat ik zelfs mijn neiging tot luchtdirigeren even niet kon bedwingen, nou dat hoef ik thuis in de nabijheid van zoon II niet te wagen.
En Foekje, die vindt niets meer vreemd, hoogstens schrikt ze een beetje van de rioolruis bij de putten in de weg ter hoogte van de tennisclub, maar voor de rest, zo kalm als een pak meel.


Klaas van der Meulen

Naar archief