Een nieuwe lente, een nieuwe dag, een nieuw begin.

Vrijdagmorgen 20 maart, 7.00 uur, een irritant geluid wekt mij uit de slaap der rechtvaardigen. Met het gevoel alsof ik ben overreden door het treinstel van de Betuwelijn kijk ik naar mijn wekker. Tijd om me om te draaien en nog even te soezelen zoals ik dat noem. Soezelen is tijd rekken, nog even een poging wagen om je wederom te begeven naar dat land van de slaap, vergetelheid, de droom en wat al niet meer. Een vreemde neiging, temeer daar tijd dan een oprekbaar begrip lijkt. Een kwartier verandert met een beetje geluk in een eeuwigheid.

Deze morgen lukt het niet. Mijn anders zo stalen conditie van het lichaam is teruggebracht tot één hoopje ellende. U moet namelijk weten dat ik een tijdje terug het onschuldige slachtoffer ben geworden van dat vreemde volkje daar uit België. Nou ja, het virus dat daar vandaan afkomstig is dan. De zogenaamde “Belgische Griep”. Maar wel weer Belgisch natuurlijk.
Als extra bonus heb ik daar een vreselijke pijn van overgehouden in de nekstreek. Zoals het een echte man betaamd dacht ik: “wat vanzelf komt, gaat vanzelf weer weg”. En die gedachte is natuurlijk ook ingegeven door mijn liefhebbende echtgenote die dan weer het standpunt huldigt “wie zeurt krijgt een beurt”. En daar laat ik me dan ook, vreemde man dat ik ben, weer door beïnvloeden.

Laat ik niet teveel in de zijdelingse mijmeringen duiken, terug naar het bed, de wekker en vrijdagmorgen 20 maart. Ik realiseer me opeens dat ik wel naar het werk moet, les geven aan (volwassen) leerlingen van met name het vrouwelijk geslacht. Krakend, kreunend in een totale meelijwekkende pose lukt het mij om me naast mijn bed op te richten. Terwijl ik in de spiegel kijk en me bezig houdt met de dagelijkse persoonlijke verzorging bedenk ik me dat ik vandaag de respectabele leeftijd heb bereikt van 54 jaar. Het zelfmedelijden bereikt op dat moment een hoogtepunt. Een belangrijke verjaring, een vreselijke pijn in de nek en als klap op de vuurpijl dien ik ook nog een enthousiasmerende en inspirerende les te moeten verzorgen voor kritische dames in de bloei van hun ontwikkeling.

De lezer van dit stukje zelfbeklag hoor ik reeds denken: “was dan ook op tijd naar de Slener huisartsencombinatie gegaan met je psycho-somatische nekklachten”. Om u gerust te stellen, ik had mijn echtgenote ook opdracht verstrekt om een afspraak te maken maar al spoedig bleek dat er geen afspraken gemaakt konden worden. Men zat vol en u weet het inmiddels: vol is vol. Pas de volgende week, zo meldde de lieftallige stem van de assistente, zou er weer ruimte zijn. Ik heb het sterke vermoeden dat heel Sleen onderhevig is aan talloze klachten, veroorzaakt door de staart van het virus der Belgen. En die gedachte geeft tenminste een gevoel van binding met mijn dierbare plaatsgenoten.

Enfin (aardig beginwoordje), het lukt me om op tijd en redelijk verzorgd op mijn werk te verschijnen. Tevens lukt het mij om het kopje koffie in de docentenkamer te bemachtigen zonder dat ik in het oog val. U moet namelijk weten dat het traditie is dat je wordt afgelebberd door de vrouwelijke collega’s als je jarig bent. Nu is dat normaal geen probleem, dat aflebberen dan, maar ook in dit geval geldt dat “overdaad schaadt’. Toch is mijn zucht van verlichting wat van een te vroeg juichgehalte. Terwijl ik al met de les bezig ben komen een aantal collega’s, al zingend bewerend dat “ik nog lang zal leven”, mij toch feliciteren. Mijn brein hoopt op dat moment dat ze beschikken over helderziende vermogens groter als die van mevrouw Jomanda.
Mij wordt verweten dat ik sneaky ben. Ik bloos waar de leerlingen bij zijn maar dat kun je met mijn koffiebruine teint gelukkig toch niet zien.

Des middags, na de lessen, rep ik mij Sleenwaarts. Natuurlijk weer langs die bovenmaatse aansteker alwaar mannen in dienstkleding nijver bezig zijn met voor mij zeer onduidelijke technische werkzaamheden. De pijnfactor is toegenomen en ik bemerk dat ik achter het stuur zit als een chimpansee met whiplessklachten. Ook de geluiden die ik daarbij produceer zijn navenant.
Ondanks al mijn ellende realiseer ik mij dat de zon fantastisch schijnt voor het eerst sinds maanden. Ik rij met een rotvaart naar de winkel van BS-er (is Bekende Slener) Bea Kortwijk om mijn foerage in te slaan voor de visite van vanavond. Dat is geen sinecure aangezien mijn visites altijd flink consumeren. Hoe dat komt? Ik vraag me wel eens af of ikzelf als rolmodel daar geen punt van doorslaggevende rol in speel.

Na deze boodschap-prestatie spoed ik mij huiswaarts waar ik een gesloten deur vind. Ik ben namelijk vanmorgen mijn huissleutel vergeten. Ik hef mijn ogen ten hemel, verrek wederom mijn nek, produceer een geluid dat niet voor herhaling vatbaar is en citeer één van mijn leerlingen: “ach shit, wat kan ’t schelen, de lente is begonnen” (bron: NvhN “de lente begint dit jaar op 20 maart, om 12.40 uur”).


Martin Fresco Kramer

Naar archief