Luierweekend

Vrijdag, eindelijk vrijdag. Het is toch altijd weer een genot om dan huiswaarts te rijden. Aangezien ik in Emmen mijn dagelijkse brood verdien heb ik altijd de keuze uit twee routes. Op vrijdag neem ik altijd de toeristische route via Westenesch, over het ruilverkavelingsweggetje. U kent dat wel, dat weggetje met die bovenmaatse gasaansteker langs de weg. Jawel, dat weggetje waar je elkaar nauwelijks kan passeren. En waar je dan soms bij een naderende tegenligger denkt: ”as ie niet an de kaant giet, doe ik ’t ok niet.” Terwijl je dat denkt krijg je een donkerbruin vermoeden dat je tegenligger hetzelfde denkt. Gelukkig is het zo dat op het laatste moment “je met sien beid’n” dan in de naast gelegen modder en of kuilen langzaam weer voorthobbelt.

Onder de negen bomen trap ik mijn gaspedaal nog wat dieper in om sneller bij de Veldakkers te komen. Met genoegen bemerk ik dat ik als eerste het huis betreed en prijs mij gelukkig dat ik werkzaam ben in het onderwijs. Wat overigens niet altijd zo is, soms beklaag ik mij daarover al naargelang het mij zo uitkomt. Maar dit keer is het goed en ik vlij mij met een tevreden gevoel op een stoeltje van modern nep-riet op het terrasje bij de vijver. Terwijl ik zo langzamerhand de totale ontspanning nabij ben neem ik mij het volgende voor: “gewoon helemaal niets doen”.

Mijn dagdromerij wordt op dat moment ruw verstoord door een heftig tikkend geluid. Vrouwlief is gearriveerd. U moet weten dat zij het fijn vindt om op een ietwat hogere hak te lopen, dan komt volgens haar de kuit zo mooi uit. Aangezien zij altijd met een enigszins driftige pas loopt veroorzaakt dit soort schoeisel bij haar altijd het effect van een alarminstallatie. Na elkaar te hebben begroet deelt zij mij in één adem mee dat het druk was op het werk, er vanavond bij ons thuis een bespreking is van de cultuurdames, zaterdagmorgen zij wordt gehoord in een uitzending van “Hemmeltied” en des zaterdagavonds de openlucht versie van de musical “lief en leef” is.
Met verbijstering begin ik, voor de zoveelste keer, te twijfelen aan mijn korte termijn geheugen, vooral als mijn innig geliefde er aan toevoegt dat ik mij dat toch wel herinner. Zou het verzorgingstehuis dan toch aan de einder voor mij beginnen te gloren? Ik ben nog maar drieënvijftig lentes jong. Langzamerhand vertoont mijn luierweekend gaten.
Ik werp mijn meest jongensachtige blik op mijn eega en zeg: “Ja, nee natuurlijk wist ik dat”. Meteen voeg ik er aan toe dat ik me al had voorgenomen een goed glas te gaan drinken bij vriend “Koopman”. Meteen de tuin inlopend, bedenk ik me dat mijn gazon nog wel wat water kan gebruiken. Mijn vrouw roept me na dat het vannacht nog wel eens flink zou kunnen gaan regenen. Ik roep zelfverzekerd terug “ weermannen zijn geen weergoden”.
In het gelukkige bezit van een eigen bron in mijn tuin, met daarop een prachtig hydropompje geïnstalleerd, is mijn gras sindsdien groener dan ooit. Met een geroutineerd gebaar start ik mijn pomp op en als een veldheer kijk ik hoe mijn vernevelaar het gras ruimschoots bevochtigt.
Wanneer des avonds het cultuurclubje arriveert voor de bespreking, uiteraard met het voornemen van een glaasje te genieten, bied ik aan om de tuinhaard te ontsteken. Niet echt uit hoffelijkheid, maar meer omdat ik weinig personen van het vrouwelijk geslacht heb ontmoet die met enig elan een fatsoenlijk vuur kunnen ontsteken. Van mijzelf vind ik natuurlijk dat ik daar een routinier in ben. Na deze daad wend ik mijn stappen richting vriend Arthur om als mannen onder elkaar eens door te praten hoe de wereld nu werkelijk in elkaar steekt. Wij besluiten om deze avond genoeglijk door te brengen met een pront glas rode wijn. Helaas blijkt, onverhoopt, dat de voorraad van dit kostelijke vocht wel heel gering is. Ik bied aan om gebruik te maken van onze thuisvoorraad want mijn aanname is dat de dames van de cultuurclub rond deze tijd hun agenda wel zullen hebben afgewerkt. Terwijl ik dit zeg gaat mijn mobieltje over en krijg ik het bericht dat mijn hond Sam weer eens gehoor heeft gegeven aan zijn hormonen en de reuk van een lieftallig teefje heeft gevolgd. Het noodlot heeft toegeslagen!
Mijn vrouw en ik starten een zoektocht die uren in beslag neemt. Ik krijg visioenen van een Sam die hetzelfde lot ondergaat als de Loebas van Harm en Roelof. Wanneer het loeder eindelijk is gevonden en Arthur en ik samen met de dames ons goed glas rode wijn voortzetten laat een enorme hoosbui zijn water rijkelijk vloeien. Des morgens blijkt mijn trots, het hydropompje, de laatste adem te hebben uitgeblazen.
Dit doet pijn, het weekend is begonnen.

M. Fresco
Naar archief