Herfstmijmeringen

Terwijl ik bezig ben met het schrijven van dit kolommetje kijk ik af en toe naar buiten over de velden. Het weer is depressief, grijs en mistroostig. Alsof de natuur zelve op het punt staat om een gediplomeerd en erkend zielenknijper te consulteren. Ik ben net terug van de grote wandeling met Bobby, mijn grote krulharige vriend.  Vreemd genoeg voelt het buiten met 11 graden niet koud aan. En de wereld ziet er voor de tijd van het jaar nog erg groen uit. Bij mij in de tuin bloeit het nog steeds. Zelfs de Engelentrompetbomen oftewel Brugmansia’s laten nog steeds grote bloemen zien. En dat terwijl het een tropische plant betreft. Op de terugtocht van de wandeling met Bobber krulhaar kom ik een hovenier tegen. De goede man werkt in een tuin aan de Dingspelstraat. We maken een praatje en zonder ernaar te vragen vertelt hij mij precies waar ik zelf al over peinsde: “het is uitzonderlijk hoe planten nog steeds in bloei staan, ik raad mensen aan om nog niet te snoeien….. geniet er nog maar even van”. En een poosje later merkt hij op dat hij zich niet kan heugen dat er zo laat nog bloei was.

Terwijl ik verder loop denk ik terug aan de tijd dat ik nog een alleraardigst klein mollig ventje was. Uiteraard heel lang geleden zo eind vijftiger- begin zestiger jaren. Het kan zijn dat ik aan de eerste symptomen van een ouderdomsdementie begin te lijden. Maar ik meen me te herinneren dat ergens begin oktober de kolenkachel voor het eerst werd ontstoken. De Eierkolen en/of nootje vier waren al besteld, geleverd en opgeslagen in het kolenhok. Ze waren gebracht door de kolenboer. Meestal een uit de kluiten gewassen manspersoon met een grote jutezak vol kolen op zijn rug. Duidelijk dus een beroep dat nooit door een vrouwspersoon of kolenboerin werd vervuld. Tenminste ik heb er nog nimmer één mogen aanschouwen. De kolenboer vertoonde, hoewel geen genetische overeenkomsten, heel duidelijk een gelijkenis met de huidige roetveegpiet. Naarmate zijn werkdag vorderde geleek hij steeds meer op een zekere Piet waarvan de kleur tegenwoordig kennelijk niet meer mag worden genoemd.

Wanneer het seizoen vorderde kon het in november al duvels koud worden. Een strenge periode van vorst in november was geen uitzondering. Als je dan na een verdiende nachtrust ontwaakte kon het zijn dat je stikdeken, zo noemde men zo’n doorstikt glimmend geval, kraakte omdat hij bevroren was. En als je dan al bibberend de gordijnen open deed dan zag je niets behalve een decor van ijsbloemen op het enkelvoudige glas. Je haastte je naar beneden in je geruite flanellen pyjamaatje om je te warmen bij de kolenkachel. Vaderlief had die dan hopelijk al opgestookt. Tijdens het dicht staan bij de kachel, werd je dan ook nog stevig gewaarschuwd. Niet te dicht bij de snorrende kachel staan anders krijg je winterbenen! Voor wie het niet (meer) weet, winterbenen door hitte. Het is het uitdrogen van de huid. Hierdoor ontstaat “winterjeuk” op de benen, ook wel Xerose Cutis genoemd.

Ik heb inmiddels onze houtkachel al meerdere keren opgestookt uiteraard nadat het rookkanaal flink geveegd is. Jazeker dat beroep bestaat nog schoorsteenveger. Hoewel vroeger een zeker gevoel van veilige warmte met zich meebrengt ben ik toch heel gelukkig met het HR+++ isolatieglas van tegenwoordig. Ik moet er niet aan denken om weer wakker te worden in een bevroren slaapkamer met een vrolijke bos ijsbloemen op het glas. Wim Hof “de iceman” hij zou het uit oogpunt van gezondheid wel toejuichen denk ik. Wel jammer dat de installateur van warmtepompen, in navolging van de kolenboer, niet steevast warmtepompboer wordt genoemd. Ik zie ze de huizen al binnenkomen met een warmtepomp op de rug in een jutezak.

Martin F. Kramer

Naar archief