Gezegend is het land

Halverwege Noord-Sleen kwam een troep marechaussees te paard de weg af, de stoet volk tegemoet. De mannen, vrouwen, kinderen sleepten zich hijgend, zwijgend en bevend naar het gemeentehuis in Sleen. Hun grauwe gezichten waren vuil van stof, straaltjes bloed liepen langs hun wangen, hun kleren hingen verscheurd aan hun slappe, uitgeputte lijven. De marechaussees wilden niets liever dan met hun sabels om zich heen hakken, op de koppen en ruggen slaan van die lamlendige turfgravers en smokkelaars, grondwerkers en fabrieksarbeiders. Maar het volk uit de plaggenhutten en holen in de gehuchten wist niet van wijken, geen spoor van angst of schrik, slechts verbeten haat, de wil om zich dood te vechten. Ze overwonnen hun angst. Ze hadden immers al zoveel overwonnen. Ze waren verdrukt geweest, uitgebuit, hebben hun kinderen van honger zien omkomen, mensen zien moorden, verkrachten, verzuipen. Ze konden slechts terugzien op een verleden dat alleen maar donker, droevig, zorgelijk, vol kommer en verdriet was.

Buiten het dorp kwam de burgemeester van Sleen hun tegemoet. Hij vroeg niet of ze terug wilden gaan en zich rustig houden. Hij zei dat hij ze wilde helpen en hen wilde geven waar ze recht op hadden, omdat ze het anders wel zouden nemen. Het volk kreeg vertrouwen… ging terug. Ze zochten elkaar op en beseften dat ze alleen maar elkaar hadden op wie ze konden rekenen. Ze begonnen te begrijpen dat ze alleen een einde konden maken aan de ontberingen, de armoede, de honger en ellende als ze op elkaar konden vertrouwen. Pas dan, dan zou de morgen der vrijheid gloren. “Dit land wordt wel goed, moeke”, zei de jongen tegen zijn oude moeder. “Het land wordt wel goed, ja”, stemde moeder toe. “Maar dat moet ook, jongen. Het land moet goed worden. Want het is goed volk, dat er een tehuis moet vinden.”

Dit is de sfeer uit het boek ‘Gezegend is het land’ dat zich afspeelt in de tweede helft van de 19e eeuw. Klaas van der Geest schreef het in 1949 in Schoonoord, waar hij met zijn woonboot in het Oranjekanaal lag. Het boek maakte nogal wat los, mensen wilden blijkbaar niet aan die tijd herinnerd worden. De schrijver ‘vluchtte’ met zijn schip en zijn vrouw het dorp uit.

Het land in de roman zat in diepe crisis. Dan leer je een land pas echt kennen in al zijn ruwheid, kleinzerigheid en kneuterigheid.

Gelukkig leven we in betere tijden, al is het nu ook crisis. Maar dit land wordt wel goed, ja. Als we maar op elkaar kunnen rekenen en elkaar kunnen vertrouwen.

Dan gloort de morgen der vrijheid… in dit gezegende land.

Roelie Lubbers-Hilbrands

Naar archief